Er zijn verschillende manieren waarop bewijs verzameld kan worden. Artikel 152 Rechtsvordering geeft partijen de mogelijkheid om bewijs aan te leveren door het gebruik van alle middelen, tenzij de wet anders bepaalt. Het komt soms voor dat bij het verzamelen van bewijs onrechtmatig gehandeld wordt. Zo kan een inbreuk op iemands privacy ervoor zorgen dat sprake is van onrechtmatig bewijs. Zo’n onrechtmatige verkrijging leidt in bepaalde gevallen tot uitsluiting van het bewijs. In het civiel recht, waaronder het personen- en familierecht valt, is dat echter vaak niet het geval.

Belangenafweging

Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van onrechtmatige bewijsmiddelen maakt de rechter een belangenafweging. Er zijn belangen die zwaarder wegen dan het belang van uitsluiting van onrechtmatige bewijsmiddelen. Ten eerste het maatschappelijk belang, dat de waarheid aan het licht komt. Ten tweede weegt het belang dat partijen hebben om hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen maken zwaar.

Het belang van de waarheidsvinding is zelfs zo cruciaal, dat de rechter alleen in uitzonderingssituaties onrechtmatig bewijs uitsluit. Onrechtmatige bewijsmiddelen laat je alleen buiten beschouwing wanneer er bijkomende omstandigheden zijn. Vervolgens maakt de rechter een afweging. Bij het afwegen van de belangen kijkt de rechter enerzijds naar de ernst van de inbreuk op de privacy. Anderzijds kijkt de rechter naar de belangen die met het maken van die inbreuk zijn gediend.

Bij de manier waarop je bewijs verzameld, moet je rekening houden met subsidiariteit en proportionaliteit. Bij subsidiariteit sta je stil bij de vraag of de gekozen handeling de minst ingrijpende wijze was om het doel te bereiken. Proportionaliteit ziet op de vraag of het belang in verhouding tot de inbreuk staat. Bij elke handeling die privacygevoelig is, vraag je je af of je het bewijs niet op een minder belastende wijze kan verkrijgen.

Jurisprudentie

In een recente uitspraak van het gerechtshof Amsterdam heeft de rechter een afweging gemaakt over de toelaatbaarheid van onrechtmatig verkregen bewijs. Het huwelijk van partijen is door echtscheiding ontbonden en de man verzoekt beëindiging van de partneralimentatie vanwege samenwoning. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van samenwoning (art. 1:160 BW). De vrouw vindt dat de man daartoe onvoldoende rechtmatige onderbouwing heeft aangeleverd. Ze gaat in hoger beroep.

Ook het hof neemt het bewijs mee.

“4.6 Hetgeen de vrouw met betrekking tot de hierboven genoemde stukken heeft aangevoerd, te weten dat zij deze verklaringen heeft afgelegd onder zeer emotionele omstandigheden en dat de processen-verbaal niet gebruikt zouden mogen worden in deze alimentatiekwestie, geeft het hof geen aanleiding deze buiten beschouwing te laten of daaraan op voorhand minder bewijskracht aan toe te kennen.

Dat de man de beschikking heeft gekregen over deze processen-verbaal acht het hof op zichzelf bezien niet onrechtmatig. En zelfs als de man wel op een jegens de vrouw onrechtmatige wijze deze stukken heeft verkregen, maakt dat nog niet dat deze stukken buiten beschouwing dienen te blijven. Volgens vaste rechtspraak zijn voor een dergelijk oordeel bijkomende omstandigheden nodig, die echter zijn gesteld noch gebleken. Voor zover de vrouw betoogt dat dit een wraakactie van [X] is in verband met haar aangifte tegen hem, die ook heeft geleid tot een veroordeling, overweegt het hof dat dit zo zou kunnen zijn, maar dat dit niet afdoet aan de inhoud van de verklaringen, waaronder die van haarzelf.”

Conclusie

In het civiele recht mag iemand in beginsel alle bewijsmiddelen aanvoeren om zijn stellingen te onderbouwen. Slechts in bijzondere omstandigheden is er reden om van dat beginsel af te wijken. Het is wel van belang om bewust te blijven van de ernst van de inbreuk bij het verkrijgen van het bewijs.

Mocht je nog vragen hebben, neem dan gerust contact op.

Chelsea Hermens